Die vraag is verre van eenvoudig te beantwoorden omdat het antwoord afhangt van een groot aantal factoren. Op deze pagina vind je een heel korte opsomming van de belangrijkste factoren. Het valt echter buiten het opzet van deze website om diep op in te gaan op alle aspecten van de radiopropagatie: we beperken ons hier tot enkele elementaire begrippen. De voortplanting van radiosignalen is een zeer uitgebreid domein waarover veel informatie te vinden is op het internet, onder meer op deze goed geïllustreerde website in het Nederlands, of in het Engels op bijv. de RSGB-site. Voor een goede praktische inleiding kan je voorts ook bijv. de Engelse artikelenreeks uit Radcom van G0KYA en G3 NYK hier als PDF-bestand downloaden.
Overigens is het niet zo dat als je op HF een goede verbinding hebt met bijv. Italië, dat je signaal "onderweg" ( bijv. in Zwitserland ) ook overal sterk is. In de "skip zone" - het met zwart gemerkte gebied in het plaatje hiernaast - hoort men je signaal niet, het gaat daar hoog door de atmosfeer en is op het aardoppervlak quasi niet te ontvangen. Daardoor is het perfect mogelijk dat een frequentie in gebruik is terwijl jij er toch helemaal niets op hoort. Vandaar dat je voor je begint te zenden even moet navragen of die frequentie inderdaad vrij is, waarbij dan bijv. een Duitse amateur die zowel jou als de andere stations kan horen, er je op kan attenderen dat anderen die frequentie al bezetten...VHF- en UHF-signalen ( hoger dan 30 MHz ) worden in principe niet door de atmosfeer weerkaatst: ze dringen er doorheen. Bijgevolg reiken ze in theorie niet verder dan de horizon; in praktijk is met een goede richtantenne een aantal honderden kilometer haalbaar. Het gebeurt ook vaak dat verstoringen in de atmosfeer toch de weerkaatsing van VHF- of UHF-signalen mogelijk maken waardoor grote afstanden overbrugd kunnen worden.
Als je een andere amateur goed sterk hoort, is de kans groot dat hij jou ook hoort, maar zelfs dat is geen zekerheid: weet dat in sommige omstandigheden radiosignalen zich slechts in één richting voortplanten zodat jouw signaal niet bij dat andere, sterke station waarneembaar is.
In de meeste handboeken wordt de grens tussen de HF- en VHF-banden op 30 MHz gelegd. In praktijk is dit onderscheid echter niet stabiel: soms zijn de "condities" erg gunstig. Zo kan je bijvoorbeeld in het voorjaar en de vroege zomer dikwijls met "sporadic E" op 50 MHz gedurende korte tijd, heel sterke signalen ontvangen uit Zuid-Europa of nog verder. Als de condities echter ongunstig zijn, is op de hogere HF-banden geen ver verkeer mogelijk.
Omdat de ionisatiegraad van de atmosfeer afhangt van de activiteit van de zon, hangt de propagatie ook samen met het tijdstip van de dag.
Normaal zijn tegen het eind van de namiddag die atmosferische lagen het sterkst geïoniseerd, maar na zonsondergang neemt dit snel af.
Dan gaan de hoogste HF-banden het eerst dicht en hoor je er niets meer.
De lagere HF-banden blijven vaak nog gedurende een heel stuk van de nacht bruikbaar.
Maar als de zon erg actief is kan het gebeuren dat ook de hogere banden nog tot een stuk in de nacht uitstekende propagatie mogeliijk maken.
Ook 's zomers is de ionosfeer op onze breedtegraad langer blootgesteld aan de zon zodat de propagatie dan vaak veel beter is dan in de winter.
De zonneactiviteit is dus bijzonder belangrijk voor het radioverkeer op aarde.
Er zijn verschillende mogelijkheden om je te informeren over de toestand van de ionosfeer.
Als je de huidige toestand wil kennen, kan je die natuurlijk checken op basis van bijv. NCDXF-bakens die je hoort,
de verbindingen die worden gespot in de DX-cluster, of internet-sites waarop lopende verbindingen aangegeven worden,
zoals Pskreporter dat PSK-verbindingen geeft of
Reverse Beacon Network voor CW-QSO's.
Kijk voor enkele praktische hints even op de pagina over "wat er te horen valt".
Voor toekomstige condities - als je bijv. wil weten of er wat te werken valt in de contest van volgende week -
kan je afgaan op voorspellingen en simulaties. Die worden elke maand in diverse radioamateurbladen gepubliceerd.
Daarmee kan je uitzoeken op welk uur en welke HF-frequentieband, je het meest kans maakt voor een verbinding met een aantal plekken verspreid over de hele aarde.
Sommige websites bieden dezelfde informatie ook on-line aan, bijv. DR2W
of DX-maps.
Er bestaan ook diverse computerprogramma's en app's waarmee je zelf je voorspellingen kan maken.
HamCap bijvoorbeeld, is een gratis te downloaden interface voor de VOACAP,
een professioneel programma voor propagatievoorspellingen.
Het presenteert op een wereldkaart mooi hoe de propagatie op een band verschuift naargelang het uur van de dag, hoeveel "hops" je signaal maakt enz...
Voor een contest geeft het je een idee van de condities die je op de banden kan verwachten.
Een andere factor die de "condities" beïnvloedt is het aardmagnetisch veld. Via de DX-cluster of sommige websites kan je dagelijks de evolutie van die factoren volgen ( cfr. de A- en de K-index ).
Voorts bestaat er een aantal bijzondere verschijnselen die in uitzonderlijke omstandigheden ongewone verbindingen mogelijk maken.
Lichte zonneactiviteit veroorzaakt poollicht waartegen je radiosignalen kan laten weerkaatsen om extra grote afstanden te overbruggen.
Zware erupties op de zon kunnen zoveel geladen deeltjes tot in de aardatmosfeer brengen dat ze soms dramatische, dagenlange verstoringen van de ether tot gevolg hebben.
Op noordelijke breedtegraden kan dit ook zware schade veroorzaken aan lange hoogspannings- en telefoonlijnen.
Voorts zijn er nog meteorietenzwermen, "tropo" en diverse andere verschijnselen in de hogere lagen van de atmosfeer met bijzondere effecten op de radiopropagatie;
daar gaan we hier niet verder op in.
Tenslotte kan voor verbindingen op VHF en hoger, ook het gewone weer aan het aardoppervlak een rol spelen, bijv. inversie van luchtlagen of op SHF, regenbuien die de propagatie hinderen.
Maar ook antennes die bekend staan als rondstralend, stralen niet in alle richtingen even sterk.
Hun werkelijk stralingspatroon hangt af van de hoogte waarop ze opgesteld zijn ( in verhouding tot de golflengte waar ze op werken ).
Zo hoort een dipool op een halve golflengte boven de grond te hangen: dan straalt hij vooral laag over de horizon,
waardoor er meer signaal in de verte gereflecteerd wordt door de ionosfeer.
Hang je dezelfde dipool maar een kwart golflengte hoog dan straalt hij meer recht omhoog, en dat is uiteraard minder gunstig als je DX-verbindingen wil maken.
Het spreekt voor zich dat een antenne ook vrij moet hangen: antennes waarvan de afstraling gehinderd wordt door gebouwen of bomen presteren uiteraard minder. De nadelige invloed van dergelijke obstakels neemt toe met de frequentie en is dus groter op VHF en zeker op UHF.
En met VHF ? Stel dat je werkt met 10W in FM in een rondstralende antenne, bijv. een kwart-golf groundplane of J-pole, die vrij kan afstralen op 10 m hoogte:
met een dergelijk station moet je in een vlak terrein ong. 10 à 15 km kunnen overbruggen.
Voor grotere afstanden kan je beter gebruik maken van een repeater:
zo een relaisstation is vaak op een hoog gebouw opgesteld zodat jouw signaal daar sterk binnenkomt en ongehinderd doorgestuurd kan worden.
Daardoor ligt de kwaliteit van de verbinding meestal een stuk hoger en kan je met hetzelfde station verbindingen maken met andere radioamateurs die vele tientallen km verwijderd zijn.
Noteer wel dat dit richtwaarden zijn: ook al gaan 2 m-signalen in theorie niet over de horizon, toch kan je met goede richtantennes die op goede locaties naar elkaar gericht zijn, soms met enkele Watts CW of SSB, vele honderden km overbruggen...