Antennes en masten

Over zendantennes zijn al zeer veel en dikke boeken geschreven. Het spreekt voor zich dat we ons hier beperken tot een overzicht van enkele beproefde basismodellen waarmee je zonder complicaties kan starten.
Zeer terecht wordt wel eens gezegd dat je beter een euro meer besteedt aan je antenne en je voedings- of transmissielijn, dan aan je transceiver… Die euro rendeert immers dubbel: je wint dB's bij ontvangst en bij zenden !

Omdat daar wel eens vragen over gesteld worden: de afmetingen van een antenne hangen enkel af van de frequentie waarvoor je de antenne wil gebruiken ( en van de bandbreedte - maar dat is voor normaal amateurgebruik zelden een probleem ). De modulatiemethode ( SSB, FM of iets anders ) heeft geen effect op de vorm of de afmetingen van een antenne. De diameter van het koperdraad is bij HF-draadantennes nauwelijks van belang - maar natuurlijk moet je geen dun snoertje als antenne aan een kilowattzender knopen... In principe maakt ook het soort metaal weinig uit, voor zover het goed geleidt. Koperdraad, aluminiumbuis en inox boutjes zijn vlot verkrijgbaar in de bouwmarkt en zeer geschikt om antennes van te maken. Vermijd wel verbindingen van die metalen in één antenne om galvanische corrosie te voorkomen.
Of je een antenne gebruikt om te zenden of te ontvangen maakt in praktijk ook geen verschil. Voor een ontvanger is het geen drama als de antenne niet resonant is op de ontvangstfrequentie, de signalen zullen wat minder sterk zijn, maar je zal de meeste nog wel horen. Voor een zender is dat wél belangrijk: een niet-resonante antenne zendt immers maar een fractie van het vermogen van de zender effectief uit, de rest wordt omgezet in warmte. Je verliest dus signaal en bij een moderne zender wordt je uitgangsvermogen automatisch teruggeregeld.
Aangezien de resonantie afhangt van de lengte van de antenne, betekent dat in principe dat een antenne met bepaalde afmetingen, nooit op àlle frequenties resonant kan zijn. Er zijn wel enkele truken om een antenne ook op de harmonische frequenties te laten werken of om een antenne breedbandig te maken, maar dan wordt het al snel heel complex.
Alle amateurtoestellen zijn voorzien van een antenneaansluiting die is gestandaardiseerd op 50 Ω. Dat betekent dus dat je transmissielijn en de antenne ook een impedantie van 50 Ω moeten hebben om optimaal te werken. Als dat om een of andere reden niet gaat - bijv. als je open transmissielijn van 300 Ω wil gebruiken - moet er dus een netwerkje ( bijv. een antennetuner ) tussengeschakeld worden.
Wie enkel op zoek is naar een eenvoudige antenne voor een kortegolfontvanger vindt daar iets meer over op de pagina over "ontvangen". Wie iets meer wil weten over de administratieve aspecten van de installatie van een antenne moet een kijkje nemen op deze pagina.
Deze pagina gaat enkel over vaste antennes; voor portabele en mobiele antennes vind je meer informatie op de desbetreffende pagina's van deze website.

Eenvoudige antennes voor VHF en UHF

In veel gevallen zal je zowel op 2 m als op 70 cm willen ontvangen en zenden. Je kiest dus best voor een dual-band antenne en een toestel waarmee je meteen op beide banden kunt werken.
Voor lokaal FM-verkeer in de 2 m en 70 cm-banden heb je een eenvoudige, vertikale rondstralende antenne nodig, bijv. een kwart-golf of "groundplane". Die kan je kopen voor enkele tientallen Euro, maar je kan zoiets ook zelf ineen knutselen: van een SO-239 chassisdeel, een stukje aluminiumplaat en 4 strips alu-profiel van ong. 50 cm maak je gemakkelijk zelf een grondvlak. Monteer daar een kleine mobiele dualbandantenne op en je bent voor weinig geld QRV.
De zgn. "J-pole" of de "Slim Jim" zijn andere bekende types van eenvoudige VHF-antennes die zowel op 2m als op 70 cm werken. Voor een uitleg over de werking kan je terecht in twee artikels CQ-QSO van september-december 2016. Je kan zo'n antenne gemakkelijk zelf maken van een aluminiumstrip, koperbuis en zelfs een stuk "twinlead". Kijk bijv. eens op de website van 0N6MU voor een aantal praktische ideëen, of op die van MOUKD voor de berekening van de afmetingen.
Als je liever een commerciële antenne koopt moet je wel opletten met de specs: soms worden die gegeven in dbi, dus in vergelijking met een theoretische isotrope straler. Dat is 2,14 dB beter dan tegenover een dipool.

Zeker voor VHF- en UHF-antennes is hoogte een belangrijke factor. In principe moeten op deze frequenties de antennes "elkaar zien", en een paar meter verschil in hoogte kunnen een groot verschil maken in de kwaliteit van de verbinding. Probeer daarom je antenne zo op te stellen dat hij over de omliggende daken en bomen heen kan kijken. Dat geldt zeker in een dicht bebouwde omgeving, en nog meer op UHF dan op VHF. De antenne hoger plaatsen betekent echter ook dat je transmissielijn langer wordt, en dat kost je dan weer extra kabelverliezen, zeker op UHF. Bespaar dus in geen geval op de kwaliteit van je antennekabel als je grotere afstanden op UHF wil overbruggen.

Gebruik je aparte toestellen of aparte antennes en maar één kabel, dan heb je als je wil zenden een filter nodig om je zendsignaal op 2 m uit je 70 cm-ingang weg te houden en omgekeerd. Zo’n filter noemt men gewoonlijk een “diplexer” of “splitter”. Ook dat kan je kopen of zelf bouwen. Weet dat die dingen bestaan met allerlei verschillende combinaties van connectors.

Beam-antennes voor VHF en UHF

Yagi-antennes bestaan in verschillende varianten: sommige zijn meer geoptimaliseerd voor winst en bundelen het signaal zeer sterk. Typische DX-antennes tellen veel elementen en worden daardoor erg lang, maar kunnen tot 15 db ( en soms meer ! ) winst geven. Die winst geldt zowel bij zenden als ontvangen, maar dat gaat dus ten koste van een beperkte openingshoek: signalen die uit een andere hoek komen hoor je niet meer en je rotor moet heel nauwkeurig ingesteld worden. Je kan dat vergelijken met een schijnwerper: met lenzen ervoor en een reflector er achter wordt alle licht in één richting gebundeld.
Dat voordeel is meteen ook een nadeel voor je antennedossier: een beetje vermogen leidt gemakkelijk tot een veel te hoge veldsterkte bij de buren, en dat kan je niet maken. Tenzij je over een immens terrein beschikt zal je dus een compromis moeten zoeken waarbij je je richtantenne ( winst, hoogte, afstand ) en je uitgangsvermogen zodanig op elkaar afstemt dat je binnen de normen blijft.
Andere Yagi's werden specifiek gebouwd om de voor-achterverhouding te verbeteren en er bestaan ook bijzondere types met bijv. vierkante ( zgn. "quagis" - zie het "ARRL-antenna book" ) of ringvormige elementen.
De meeste amateurs schaffen zich hun yagiantennes aan in de handel, maar er zijn er ook die ze zelf bouwen: dat is niet zo moeilijk. In de klassieke handboeken staan diverse ontwerpen om na te bouwen. Op internet is een massa informatie te vinden, bijv. op de website van DK7ZB. Op andere sites is software te vinden om je eigen exemplaar te ontwerpen. In Radcom van juli 2012 kan je een gedetailleerde beschrijving lezen van een 3-elements beam voor 2 meter die gebouwd is met houten latjes en koperdraad. In Funkamateur van september 2015 werd een gelijkaardig projectje gepubliceerd op basis van materiaal dat je in elke bouwmarkt vindt. Vaak gebruikt men een "boom" uit vierkant aluminiumprofiel waar de elementen geleidend op bevestigd worden, maar er bestaan ook ontwerpen met geïsoleerde elementen of met een houten boom. Onderdelen en complete kits voor allerlei soorten Yagi's ( en andere antennes in aluminiumbuis ) zijn in Duitsland verkrijgbaar bij Nuxcom.
Naargelang het type kan ook de impedantie van een Yagi aanzienlijk afwijken van de klassieke 50-Ω. Als je de antenne wil voeden met een coaxiale kabel, moet er dus een balun en een of ander aanpassingsnetwerk tussen geschakeld worden: dat wordt vaak uitgevoerd met een welbepaalde lengte coaxkabel van een specifieke impedantie, of met een delta- of gamma-match: een soort aftakking op een welbepaalde plek op het stralend element.

Let er op dat we in de radioamateurwereld op VHF en hoger voor FM vertikale antennes gebruiken maar voor SSB en CW, horizontaal gepolariseerde ( meestal “beams” of “Yagi-antennes” ). Hou er rekening mee dat je heel wat dB's verliest als jouw antenne anders gepolariseerd is dan die van je tegenstation.
Een Yagi die niet al te lang is kan je best voor de mast monteren of helemaal op de top, zodat de metalen steunbuis er niet midden doorheen loopt en het stralingspatroon kan beïnvloeden. Dat is vooral belangrijk bij vertikale montage. Sommige types zijn daar speciaal op voorzien; anders kan je een yagi beter op een niet-geleidende buis naast de mast monteren.

Hoewel een Yagi dus aanzienlijke winst oplevert, moet je er rekening mee houden dat bij ontvangst, de korte lengte van de dipool maar weinig RF-energie opvangt. Dat wordt gecompenseerd met meer elementen: vandaar dat 70 en 23 cm-yagi's altijd meer elementen tellen dan 2m- of 6m-Yagi's. Desondanks is een 70cm-antenne ongeveer drie keer korter dan een 2m-antenne met een vergelijkbare winst en evenveel elementen. Dus hoe hoger de frequentie, hoe gemakkelijker het wordt om het antennes te gebruiken met meer winst. Daardoor heb je ook minder vermogen nodig voor een verbinding van dezelfde kwaliteit.
Bij een richtantenne heb je natuurlijk wel een rotor ( met een kastje in de shack voor de afstandsbediening en een meeraderige kabel ertussen ) nodig om je antenne naar het tegenstation te kunnen draaien. De vereiste specificaties en dus ook de prijs van zo een rotor hangen af van de grootte van de antennes die moeten draaien ( massa en windlast ). De duurdere modellen kan je ook aansluiten op je computer zodat die de rotor automatisch in de juiste richting kan draaien.
Soms worden verschillende identieke Yagi's samen op één buis gemonteerd om op die manier het signaal nog beter te bundelen. Dat noemt men in het amateurjargon "stacken"; het vergt wel bijzondere netwerkjes om die antennes dan samen te koppelen. Ook worden een HF, een VHF en een UHF Yagi vaak op dezelfde topbuis gemonteerd met één zware rotor bovenin de mast. Dat lijken ons constructies die buiten het bestek van deze site voor beginnnende radioamateurs vallen...

Eenvoudige antennes voor HF

De meeste radioamateurs beginnen met draadantennes: ze werken goed, zijn eenvoudig en goedkoop zelf te bouwen of voor niet al te veel geld te koop.
Als algemene vuistregel geldt dat je antennes probeert zo hoog en vrij mogelijk op te hangen, liefst meer dan een halve golflengte boven de grond. Hoogte is belangrijk voor een lage opstralingshoek waardoor je DX-stations gemakkelijker kan werken. De hoogte van de antenne heeft een belangrijke invloed op zijn impedantie, en dus zijn SWR. In principe geldt dat de impedantie en de resonantiefrequentie toenemen als de antenne hoger wordt opgehangen. Hoeveel ze veranderen, hangt af van de plaatselijke omstandigheden ( geleidbaarheid van de bodem, grondwaterniveau... ). Door de antenne hoog op te hangen minimaliseer je de veldsterkte voor de buren en voorbijgangers en dat is belangrijk voor je antennedossier. Probeer daarom je antenne ook centraal op je perceel te installeren. Om het oppikken van lokale storingen ( bijv. van elektrische toestellen, spaarlampen... ) zoveel mogelijk te verminderen kan je de antenne ook best zo ver mogelijk van de huizen proberen op te hangen. Als je bij gebrek aan voldoende ruimte de uiteinden van de antenne wat naar omlaag moet laten hangen of zijdelings wegbuigen, is dat geen drama. De antenne straalt immers vooral in de "stroombuik", dus in het midden van de dipool, terwijl de spanning het hoogst is aan de uiteinden. Om RF-brandwonden te voorkomen moet je er op wel letten dat niemand de antenne kan aanraken terwijl je zendt, en dus zeker niet die uiteinden.
Resonante antennes zoals dipolen hebben een beperkte bandbreedte, maar dat heeft het voordeel dat ze minder ruis opvangen dan bijv. longwire antennes.

De oude wijsheid dat je voor een goede antenne, "zo veel mogelijk draad en ze hoog mogelijk" moet hangen, geldt nog steeds. Veel amateurs denken dat het volstaat dat de SWR, gemeten aan het begin van de coaxkabel, laag is. Dat is veel te kort door de bocht. Immers, als je onderaan de voedingskabel meet, maakt die kabel deel uit van het gemeten systeem en die speelt een belangrijke rol: als je kabel lang genoeg is, wordt je SWR schijnbaar "vanzelf" laag ! Om de echte SWR van je antenne te meten zou je eigenlijk moeten meten aan zijn voedingspunt, maar dat is praktisch natuurlijk moeilijk.
Buiten de SWR is echter ook de efficiëntie van de antenne van belang, en juist daarvoor geldt: veel draad op grote hoogte. Om efficiënt af te stralen hoort de grootte van de antenne altijd min of meer in verhouding te staan tot de golflengte. Mobiele antennes van 2 of 3 m lengte op 80 m, halen slechts een efficiëntie van enkele procenten ! Vandaag dat het op de laagste banden zo moeilijk is om een sterk signaal in de "ether" te zetten: slechts weinig amateurs hebben voldoende land om de vereiste antennes te kunnen onderbrengen...

Hieronder geven we een overzicht van een aantal types draadantennes die je eenvoudig zelf kan in elkaar te knutselen met een minimum aan kosten. Heel wat van deze antennes zijn kant en klaar te koop, maar ze zijn veel goedkoper zelf te bouwen. Je kan aan de slag met koperdraad uit de elektriciteitszaak of de bouwmarkt - hoewel dergelijk draad na verloop van tijd wel wat uitrekt waardoor de resonantiefrequentie van je antenne daalt. Er bestaat ook koperdraad waar een staaldraad ( of een kevlardraad ) in verweven zit en dat daardoor veel minder rekt, maar dat ook wat moeilijker verwerkt.
Buiten een kniptang, een lange rolmeter en misschien een soldeerbout heb je er geen bijzondere werktuigen voor nodig. Er zijn voor weinig geld lange ( 30 m - 100' ) lintmeters te koop van Chinese origine: die zijn bijzonder handig als je regelmatig HF-antennes wil maken. Als je eenmaal uitgemaakt hebt welk type het best beantwoordt aan je behoeften en ruimtelijke mogelijkheden, kan je een aantal praktische bouwtips nalezen op de pagina over de bouw van een standaard open dipool. Hou er rekening mee dat van aantal klassieke antennetypes allerlei varianten bestaan: dat geldt zeker voor multiband-antennes zoals de "G5RV" en de "Windom" die veel korter worden als ze de lage banden niet omvatten.

Draadantennes moeten in de wind kunnen bewegen: span ze niet te strak, gebruik liefst minstens één flexibel ophangpunt: een dunne boomtak, een nylontouw, een spankabel over een katrol met een gewicht er aan...

Voor sommige types antennes is wel een antennetuner nodig. Die kan ingebouwd zijn in de transceiver, of als een apart toestel ernaast gezet worden. In beide gevallen wordt dan niet enkel de antenne, maar ook de transmissielijn aangepast. Dat werkt wel ( de zender "ziet" 50 Ω en geeft zijn volle vermogen af ) maar het is niet ideaal: we willen immers ons vermogen laten uitstralen door de antenne en niet door de coaxkabel. Daarom is het een betere oplossing een automatische tuner aan het voedingspunt van de antenne te monteren: dan wordt enkel de antenne aangepast.

Hierboven hebben we ons beperkt tot enkele van de meest eenvoudige types van antennes die je eenvoudig zelf kan bouwen en waarmee je succesvol je eerste stappen kan zetten. Weet echter dat er nog tientallen andere types antennes bestaan - veel te veel om hier op te sommen. Kijk daarvoor eens in een van de bekende handboeken, bijv. dat van Karl Rothammel of dat van de ARRL. Natuurlijk is er ook op het internet een massa informatie te vinden. Een mooi overzicht van een massa antenneprojecten is verzameld op de website van VA3IUL.
Er bestaan ook diverse softwares zoals MMana ( en andere NEC-varianten ) waarmee je je antenne-ideëen kan simuleren - dat valt echter buiten het opzet van deze website.

Voorts is er ook een immense keuze aan commerciële antennes voor zendamateurs: draadantennes, verticals, beams… De keuze hangt dan dikwijls af van de ruimte, de mogelijkheden om zo’n ding te plaatsen en de diameter van je beurs. Als je onder radioamateurs begint over diverse soorten antennes heeft iedereen wel zijn eigen voorkeur, met allerlei argumenten voor en tegen. Toch zijn de meeste amateurs het op één punt eens: je besteedt beter wat meer geld aan je antenne dan aan een duurder type transceiver.
Tip: WIMO - een van de grootste verdelers van radioamateurmaterieel in Duitsland - adverteert regelmatig in de Duitse amateurbladen met handige overzichtstabellen waarin allerlei commerciële draadantennes vergeleken worden.


Beam-antennes voor HF


of "Yagi's" bestaan in verschillende soorten: monoband of multiband. Monoband beams zijn uiteraard het eenvoudigst omdat ze maar voor één frequentieband geoptimaliseerd zijn. Daardoor zijn ze ook aanzienlijk goedkoper dan multiband antennes. Bij deze laatste zitten in de elementen solide afgestemde kringen of "traps" om de antenne-elementen op de hoogste banden elektrisch "in te korten". Ze zijn dus ook zwaarder en vergen een forse, relatief dure rotor.
Met zo'n draaibare beam kan je bij ontvangst in de richting van het signaal draaien waardoor je het tegenstation uit de ruis filtert en je minder last hebt van hinderlijke signalen uit andere richtingen. Bij zenden wordt je signaal ook gebundeld in de richting van je tegenstation, waardoor je minder vermogen nodig hebt, of je sterker door komt aan de andere kant. HF-beams met traps hebben een beperkte bandbreedte, zeker die voor de lagere banden, maar dat heeft ook het voordeel dat ze minder ruis opvangen.
Omdat beams op de lagere HF-banden erg veel ruimte vergen, worden ze in de meeste gevallen maar gebruikt voor de banden vanaf 20 m en hoger. Een klassieke HF-beam omvat drie elementen voor 20-15-10m maar er bestaan ook allerlei andere combinaties. Steppir commercialiseert een bijzonder gepatenteerd systeem waarbij de afstemming elektro-mechanisch gebeurt. Gezien de prijzen en de complexiteit gaan we er op deze website voor beginnende zendamateurs niet verder op in.

Buiten de klassieke Yagi's bestaan er ook nog andere types richtantennes, zoals Quads ( opgebouwd uit twee of drie vierkante "draadschermen" ). De "Spiderbeam" en de "Hexbeam" zijn daar een horizontale varianten van. Beiden zijn relatief groot van omvang, maar geven goede resultaten.

Het is ook mogelijk eenvoudige richtantennes zelf te bouwen van koperdraad of -buis: de "Moxon Loop" en de "Hentenna" zijn de meest bekende voorbeelden. Op het internet zijn websites te vinden waarop je de afmetingen kan berekenen in functie van de band en de dikte van het draad. Een praktische bouwbeschrijving voor versies van 15-6m uitgevoerd in aluminiumbuis is te lezen in Funkamateur van december 2011.
Op dit Youtubefilmpje legt 0N5CMB in detail uit hoe hij zijn 5-band Moxonbeam bouwde.


Meer informatie over antennes

Antennes zijn bij uitstek een domein waarin de experimenterende radioamateur zich kan uitleven. Met moderne simulatiesoftware kan je allerlei concepten virtueel simuleren voor je aan de praktische constructie begint. Zoals reeds in de inleiding van deze pagina werd opgemerkt, bestaat er heel veel literatuur over antennes voor zendamateurs. De handboeken van de ARRL en van Rothammel zijn bijv. uitstekende referentiewerken. Ze zijn onder meer verkrijgbaar via de grote radioamateurverenigingen.
Ook op internet kan je allerlei boeiende artikelen lezen, kijk bijv. eens op de Nederlandstalige site van 0N9CVD met een aantal zeer degelijke artikels over alles wat bij antennes komt kijken. De website van de Nederlandse amateur PAOFRI biedt een schat aan praktische informatie en ideëen voor praktische constructies.
Met deze link naar een Amerikaanse site kan je een vrij goede Engelstalige PDF-handleiding over antennes en propagatie downloaden. Een interessant, maar erg volumineus handboek, is het "Practical Antenna Handbook" van J. Carr dat je hier als PDF gratis kan downloaden.

Een antennemast nodig ?

"Goede antennes bestaan uit zoveel mogelijk draad, zo hoog mogelijk opgehangen." Dat is wat al te kort door de bocht, maar er zit wel veel waarheid in. Voor het stralingspatroon van je antenne is het belangrijk dat hij voldoende hoog hangt. Je wil immers liefst grote afstanden overbruggen, dus je energie zo laag mogelijk over de horizon wegstralen. Die hoek hangt sterk af van de hoogte van je antenne tegenover de aarde; in principe geldt dat een dipool minstens een halve golflengte boven de grond moet hangen. Op de lagere HF-banden is dat in praktijk natuurlijk niet haalbaar voor de meeste amateurs...

Een hoge antennemast met een multiband HF-beam plus een paar yagi-antennes voor VHF en UHF is natuurlijk indrukwekkend, maar tegenwoordig durven buren daar al snel moeilijk over doen. Het is ook niet evident om daar een bouwvergunning voor los te weken – zeker niet als de mast meer dan drie meter boven de nok van je dak uitkomt… Door het toenemend aantal GSM-masten en de heisa over mogelijke gezondheidsrisico's van de "straling", zijn er immers meer een meer gemeenten die problemen maken bij bouwprojecten voor antennemasten, ook van radioamateurs. Er zijn ook besturen die gemeentebelastingen heffen op antennemasten; het hangt er dan van af wat er precies in dat belastingsreglement staat of je amateurmast er al dan niet onder valt. Redenen genoeg dus om in eerste instantie te proberen of je het niet zonder antennemast kan stellen.

Om een mast te zetten heb je meestal een bouwvergunning nodig, en dus wat papierwerk voor de boeg.
Op de website van PAOATG staat een nota over de technische aspecten van 'antennedraagconstructies'. Je zal merken dat daar meer komt bij kijken dan je dacht. Wie zelf zijn mast wil bouwen kan daarvoor interessante constructieinformatie opzoeken in een aantal artikelen die begin 1984 in Elektron verschenen zijn.
Naargelang de hoogte en windlast van de constructie moet je een zelfdragende mast op een betonnen fundering van enkele m³ monteren. Over het berekenen van die windbelasting kan je een interessante uitleg door 0N4CT nalezen in CQ-QSO van 09-10 2014. Meestal wordt er meteen een metalen frame in het beton gegoten waarop daarna de mast gemonteerd wordt. Bekijk bijv. eens de fotoreeks op de website van de Amerikaanse amateur N0HR. Je moet uiteraard ook een aarding voorzien voor de mast zelf. Onderschat dat niet, of je maakt van je antennemast een bliksemafleider die niet alleen je radiostation, maar heel je elektrische installatie kan vernielen ! Op deze Engelstalige website van 0H5IY kan je daar meer over opsteken. Ook in QST van juni 2017 staat hierover een interessant artikel.

Als je grote ambities hebt kan je meteen voor een metalen pyloon gaan. Je kan kiezen voor een gewone mast uit één stuk, maar veel amateurs kiezen voor een kantelbare of voor een telescopische mast. Dat heeft het voordeel dat je gemakkelijker aan de antennes kan werken zonder telkens naar boven te klimmen. Bij stormweer kan je de antennes dan laten zakken waardoor ze minder wind vangen. Het is ook mogelijk tegen een vaste pyloon een lift te monteren waarmee je je antennes voor onderhoud of bij onweer naar beneden kunt laten.
Boven in de mast wordt meestal een rotor gemonteerd. Die drijft een "topbuis" aan waarop de richtantennes gemonteerd worden: vaak een HF-beam samen met een VHF of UHF-Yagi.
In praktijk heb je voor de mast de keuze tussen gegalvaniseerd staal of aluminium. Aluminium is lichter en vergt minder onderhoud omdat het niet roest, maar het is minder sterk en zowat drie keer duurder dan staal. Als je dicht bij zee woont moet je beslist rekening houden met de extra corrosie die de zoutnevel veroorzaakt bij staal - aluminium is daar beter tegen bestand.
Een bekende leverancier van antennemasten in onze contreien is de firma De Kerf in Bazel. De meeste constructeurs van masten verkopen geen antennes. Je kan een nieuwe mast laten monteren, maar veel amateurs doen dat zelf. Voor de aankoop en de installatie van de antennes moet je normaal zelf zorgen. Als je dat nooit gedaan hebt doe je best beroep op een paar ervaren amateurs uit je omgeving. Let ook op de veiligheid: een geschikt klimharnas, stevige schoenen en een helm zijn zeker geen overbodige luxe.

Antennemasten zijn soms tweedehands te krijgen - meestal moet je ze dan wel zelf eerst demonteren.

Zonder antennemast...

Met een beetje geluk kan je je antenne ophangen tussen je huis en een boom of een ander hoog punt in de nabijheid. Je kan misschien ook met een paar beugels een pijp tegen één van de gevels monteren waardoor je je antennes net boven het dak kan laten uitsteken ? Er zijn ook amateurs die een korte buis door het dak laten lopen tot op de vloer van de zolder. Daar kan dan eventueel een rotor op vastgezet worden. Het nadeel van die oplossing is dat je antennes moeilijk bereikbaar zijn voor onderhoudswerkzaamheden.
Lukt dat niet dan zijn er nog andere oplossingen. Een stevige stalen steigerpijp of een grote houten ( telefoon-)paal in de tuin kunnen natuurlijk ook dienen als antennesteun. Er bestaan betonnen blokken met een vertikaal gat in voor de palen van Heras afsluitingen: die kunnen perfect dienen als "fundering" voor zo'n stalen buis als die niet al te lang is. In de Amerikaanse handboeken staan beschrijvingen van antennemasten, geknutseld van houten palen of balken.
Voorts bestaan er telescopische aluminiumbuizen. Vroeger werden die veel gebruikt voor tv-antennes, en ze zijn nog altijd verkrijgbaar. Het nadeel daarvan is dat je ze met kabels moet tuien. Ze bestaan met aan te schroeven spanringen, maar ook met ringen die je met de hand kan dichtdrukken - wat vooral bedoeld is voor portabele toepassingen.
Tegenwoordig worden ook glasvezelbuizen courant verkocht als antennemast. Ze lijken erg op lange hengels. Let er op dat er voor onze toepassing beter geen koolstof in zit: de meeste hengels van carbon zijn dus niet geschikt als de antennedraad er vlak langs loopt zoals bij een vertical. Spiderbeam is een bekend merk van telescopische glasvezelmasten en antennes. Die zijn erg handig om draadantennes zoals dipolen en verticals aan op te hangen voor een portabel station of op de camping. Ze zijn echter te licht en buigzaam voor grotere antennes met meer windlast zoals beams. Recent worden ook veel niet-telescopische buizen van militaire origine aangeboden op radiomarkten. Niet zo handig om mee te nemen, maar wel erg stevig. Dergelijke glasvezelmasten moeten ook getuid worden en ze zijn niet echt bedoeld voor vaste constructies die maanden of jaren buiten blijven staan. ( Hoewel sommige amateurs dat wél doen: ze lijmen de stukken van zo'n telescopische mast gewoon vast tot één lange paal en bevestigen daar een vertikale draadantenne aan... )

Kan je helemaal geen antennemast plaatsen dan zijn er nog noodoplossingen.
Het Amerikaanse boekje "Low Profile Amateur Radio" van Jim Kearman, KR1S, ( 1993 ) kan je op diverse ideëen brengen als je bijvoorbeeld op een appartement woont met weinig antennemogelijkheden. Hij beschrijft daarin onder meer diverse binnenhuisoplossingen.
Sommigen vermommen hun dipool als een waslijn, een droogmolen of een vertikale antenne als een vlaggenmast ! Kijk bijv. eens op de Engelse blog van G4IL0 hoe hij zijn antennebeperkingen omzeilt. Misschien is het mogelijk een draadantenne op je zolder te spannen ( als die niet geïsoleerd is met glaswol met een laag aluminiumfolie !). Hiernaast zie je schematisch hoe een Amerikaanse amateur een 22-elements-HF-antenne op zijn zolder onderbrengt...

Ook een magnetische loop is een mogelijkheid om je uit de slag te trekken: die bestaat uit een ring van koperbuis ( of een andere goede geleider ) van ong. 1 m diameter die met een grote variabele condensator wordt afgestemd, meestal met behulp van een kleine stappenmotor.
Meestal presteert hij als zendantenne iets minder dan een klassieke dipool, maar hij is dan ook stukken compacter en hoeft ook niet hoog opgesteld te worden. Zo een loop werkt op de magnetische component van het elektromagnetisch veld - wat tot gevolg heeft dat hij sterk beïnvloed wordt door metalen constructies ( masten, afrasteringen... ) in zijn buurt. Als hij goed gebouwd is heeft hij een hoge Q-factor en is hij zeer smalbanding. Daardoor pikt hij veel minder ruis op. Voor ontvangst op de lagere banden is een magnetische loop vaak beter dan een draadantenne, maar op de laagste frequenties is hij richtinggevoelig zodat je een rotor nodig hebt.
Op een magnetische loop komen zeer hoge spanningen en stromen voor: hij moet dus bijzonder solide gebouwd zijn met uiterst lage overgangsverliezen tussen de onderdelen. Dit impliceert ook dat het mechanische gedeelte ( en eventueel de elektrische afstandsbediening ) goed tegen weersinvloeden beschermd moet zijn. Daarom installeren nogal wat amateurs hun zelfgebouwde magnetische loop op hun zolder. In Electron van mei 2014 gaat men uitgebreid in op alle aspecten van zo'n raamantenne. Voor de praktische constructie kan je terecht op heel wat websites, o.m. die van 0N4CEQ ( in het Engels ) en W2BRI.

Tenslotte zijn er ook nog altijd antennes voor mobiel of portabel gebruik die je kan inzetten voor je vast station, door ze bijv. tijdelijk uit het raam te steken of op het terrashek te monteren. Let echter op: veel van die sterk verkorte antennes hebben een erg laag rendement, en bovendien zijn ze vaak moeilijk af te stemmen in de buurt van metalen of betonnen constructies.