Televisietechniek

Technische artikels


De vorming van een videosignaal.


Er zijn meerdere mogelijkheden om op elektronische wijze een beeld te ontleden.
Om de vorming van een videosignaal beter te begrijpen zullen we de beschrijving geven van een eenvoudige beeldontleder: de lichtstipaftaster. (fig. 1.5)



Een lichtstipaftaster is opgebouwd uit:

1.       een kathodestraalbuis

2.     een diapositief op het scherm van de kathodestraalbuis bevestigd

3.     een lenzenstelsel

4.     een fotocel

Op het scherm van de kathodestraalbuis wordt een raster gevormd. (fig. 1.6)

Het lichtpunt beschrijft een raster dat uit hetzelfde aantal lijnen bestaat als waarin men het diapositief wil ontleden.
Dit raster wordt zoveel maal per seconde gevormd als het aantal beelden dat men per seconde wil overbrengen. De lijnen worden geschreven van links naar rechts en van boven naar onder.
De lichtstip van het raster verlicht het diapositief. Het doorgaande licht wordt door het lenzenstelsel gebundeld op de kathode van de fotocel. Door de uitwendige kring van de fotocel vloeit een elektronenstroom waarvan de sterkte evenredig is met de intensiteit van het invallende licht. De spanning die over de weerstand R ontstaat, is dus evenredig met de intensiteit van het invallende licht.
Wanneer wij het diapositief bekijken dan zien wij de gehele oppervlakte van het diapositief. Dit omdat door de traagheid van het oog wij de indruk krijgen dat de gehele oppervlakte van het diapositief verlicht is. In werkelijkheid kan de lichtstip zich op één bepaald ogenblik slechts op één plaats bevinden.
De fotocel bezit deze traagheid echter niet en “ziet” het diapositief op één bepaald ogenblik slechts op één punt. De spanning over R op dit ogenblik zal dan ook evenredig zijn met de gemiddelde lichtsterkte van dit ene punt en ook met de afmetingen van de lichtstip. Aangezien de lichtstip het ganse beeld overloopt en de lichtintensiteit van punt tot punt kan veranderen, zal de uitgangsspanning eveneens veranderlijk zijn. Men noemt deze spanning de videospanning.
Wanneer wij de uitgangsspanning van de fotocel beschouwen gedurende de tijd nodig voor het aftasten van één lijn dan spreken wij van de videospanning van één lijn. Het videosignaal van een beeld is de uitgangsspanning van de fotocel gedurende de tijd die nodig is voor het aftasten van het volledige beeld.

Beschouwen wij enkele voorbeelden:

1. een beeld bestaande uit een zwart vlak met een witte verticale dwarsstreep (Fig. 1.7)


Alle lijnen zijn gelijk. Voor iedere lijn zal de videospanning dezelfde zijn. We kunnen deze spanning voorstellen in een loodrecht assenstelsel. De tijdsschaal wordt zo gekozen dat de duur van het videosignaal van een lijn overeenkomt met de breedte van het beeld.

2. Het beeld bestaat uit een zwart vlak waarin een witte driehoek is afgebeeld. (Fig. 1.8)

Een lijn bovenaan bevat slechts een smal gedeelte wit. Het videosignaal van deze lijn is voor het grootste deel van de tijd nul (op zwart niveau) uitgezonderd in het midden. Naarmate het witte deel van het beeld breder wordt, zal de maximumspanning van het videosignaal langer aanhouden.

3. Een zwart vlak met witte dwars streep (Fig. 1.9)

4. Een beeld dat verticaal van zwart naar wit overgaat. (Fig. 1.10)

5. Een beeld dat horizontaal van zwart naar wit overgaat (Fig. 1.11)

Om in de ontvanger het beeld terug samen te stellen kan men als volgt tewerk gaan:
Op een kathodestraalbuis wordt een raster gevormd gelijk aan dit van de lichtstipaftaster. Wanneer men het videosignaal aan de Wehneltcylinder aanlegt kan de helderheid van de lichtstip worden veranderd. De instelling wordt zo gekozen dat zwart overeenstemt met een elektronenstraal die juist onderdrukt wordt. Op die manier wordt terug het oorspronkelijke beeld verkregen.
Het oorspronkelijke beeld wordt slechts dan onvervormd weergegeven, wanneer de ontleding of aftasting en de samenstelling in dezelfde volgorde plaats vinden.
Men zegt dat er moet synchronisatie zijn tussen zender en ontvanger. Dit kan alleen bekomen worden wanneer de zender controle uitoefent op de ontvanger. Daarom worden er door de zender speciale signalen, synchronisatiesignalen, uitgezonden.

Het omzetten van lichtsterkteveranderingen in spanningsveranderingen.

De omzetting van een optische afbeelding in elektrische signalen geschiedt in een speciale opneembuis. Deze buis is aan de zenderzijde in een TV kamera ingebouwd. In deze buis grijpen twee zeer belangrijke werkingen plaats:

  1. het omzetten van een optische afbeelding in een potentiaalbeeld.
  2. het lijn per lijn ontleden van dit beeld.

Bespreking:

  1. de optische afbeelding verkrijgt men met een optisch lenzenstelsel dat het beeld op een vlak in de buis projecteert. Het potentiaalbeeld bestaat meestal uit een ladingsbeeld op een of ander isolerend oppervlak. De grootte van elke lading komt van punt tot punt overeen met de verlichtingsterkte op de overeenkomstige plaats in de optische afbeelding.
  2. het ontleden van het ladingsbeeld in elektrische signalen geschiedt door een elektronenstraal, die door een afbuigmechanisme over het ladingsbeeld wordt bewogen. Daar deze elektronenstraal de geladen delen van dit potentiaalbeeld achtereenvolgens treft, worden de ladingen vereffend. Hierdoor vloeien in de uitwendige kring vereffeningstromen, die over een weerstand in de kring geplaatst, spanningen van veranderlijke amplitude veroorzaken. Het principe van de kathodestraalbuis ligt aan de basis van de verschillende beeldomzetters.

 

Bespreking van een eenvoudige beeldomzetter: de iconoscoop.

De iconoscoop ligt aan de basis van de moderne TV beeldontleders. De iconoscoop is samengesteld uit twee belangrijke delen (fig. 2.1):

»   het elektronenkanon

»   het opnamegedeelte 

Het belangrijkste onderdeel in het opnamedeel is het mozaïekvlak. Het mozaïekvlak is samengesteld uit een isolerende grondplaat waarop langs de ene zijde een groot aantal onderling van elkaar geïsoleerde deeltjes zijn aangebracht. Deze deeltjes zijn gevoelig aan de invallende lichtstralen.

Langs de andere zijde van de isolerende grondplaat is een metalen film neergelegd. Elk deeltje van de ene zijde vormt samen met de geleidende film van de andere zijde een condensator. Al deze condensatoren bezitten dus een gemeenschappelijke plaat. Door middel van een optisch lenzenstelsel wordt een beeld op het mozaïekvlak geprojecteerd. Het beeld is samengesteld uit een zeer groot aantal punten of elementen welke allen een eigen lichtsterkte bezitten. Dit heeft voor gevolg dat al de deeltjes van het mozaïek getroffen worden door een lichtstraal waarvan de lichtsterkte evenredig is met de lichtsterkte van het overeenkomstig punt uit het beeld. Daar de punten van het mozaïek lichtgevoelig zijn, zal hier foto-elektrische emissie ontstaan. Hierdoor ontstaat op elk punt van het mozaïek een lading evenredig met de invallende lichtsterkte. De vrijgekomen elektronen worden door de collectoranode opgevangen. Op deze wijze zijn wij erin geslaagd om een beeld (dat feitelijk bestaat uit lichtsterkteveranderingen) om te zetten in een ladingsbeeld dat bestaat uit ladingsveranderingen.

Het elektronenkanon is samengesteld zoals de kathodestraalbuis van een oscillograaf (uitzondering voor de afbuiging). Met behulp van een elektronenstraal tasten wij het mozaïekvlak af. Deze aftasting gebeurt op dezelfde wijze als de aftasting op het scherm van de ontvanger. Door het feit dat de elektronenstraal over de deeltjes van het mozaïekvlak zwiept, wordt de evenwichtstoestand van elke condensator hersteld. De elektronenstraal levert terug aan elk deeltje die hoeveelheid elektronen die het deeltje onder invloed van een invallende lichtstraal vrijgegeven had. De vereffeningstroom vloeit van de gemeenschappelijke plaat over de weerstand R naar de voeding en vandaar via de kathode van het elektronenkanon en de elektronenstraal naar het deeltje dat een tekort aan elektronen had ten gevolge van de emissie.

Dank zij de elektronenstraal (die in feite niets anders is dan een beweegbare geleider) worden de ladingsverschillen omgezet in stroomveranderingen. Deze elektrische stroomveranderingen vloeien over een weerstand waar ze omgezet worden tot spanningsveranderingen en verder versterkt worden. Op deze wijze kunnen we de lichtsterkte veranderingen van de punten van een beeld omzetten in elektrische spanningsveranderingen.

De fijnheid bij de ontleding van een beeld in punten hangt hoofdzakelijk af van de fijnheid van het mozaïek. Daar echter het aftasten van het mozaïekvlak met een elektronenstraal gebeurt, zal ook deze een rol spelen bij de beeldontleding.


Opmerkingen:

  1. de beeldontleder is ingebouwd in de opneemcamera. In de kamera is een versterker ingebouwd die deze kleine spanningen een zekere versterking geeft, zodat ze met de grootte van ongeveer 1 volt door een kabel naar de rest van de zendapparatuur worden gebracht. In de zendapparatuur worden ze dan verder bewerkt (o.a. op lengte afgekapt), versterkt en van tijdsignalen voorzien om de ontvanger onberispelijk te doen werken. Deze tijdsignalen dienen om een volledige gelijkloop tussen zender en ontvanger te waarborgen. Daarom moeten deze tijdsignalen minstens twee inlichtingen geven: 
    1. wanneer met een nieuwe lijnmoet worden begonnen (lijnsynchronisatie signalen)
    2. wanneer met een nieuw raster moet worden begonnen (rastersynchronisatie signalen)
  2. het volledige videosignaal wordt dan aan de modulator toegevoerd. Het videosignaal wordt in amplitude gemoduleerd. Er zijn twee mogelijkheden: positieve modulatie en negatieve modulatie. (fig. 2.2)

  1. aangezien er per seconde meerdere miljoenen beeldelementen worden afgetast, moeten alle versterkers, overbrengingslijnen, zend en ontvangstantenne geschikt zijn om signalen te verwerken met grote bandbreedte.
  2. het begeleidende geluid wordt door een afzonderlijke zender uitgezonden. De frequentie ligt in de buurt van de beeldfrequentie. Voor de modulatie van de geluidstrilling kan men gebruik maken van AM of FM.
Begin pagina

Technische artikels

Updated: 21/06/2012 ON1BEW ©