Televisietechniek

Technische artikels

Het vormen van een raster.

Vroeger hebben we reeds gezien dat de afbuiging bij kathodestraalbuizen elektrostatisch of elektromagnetisch kon geschieden.
In de televisietechniek wordt alléén elektromagnetische afbuiging toegepast.
Deze afbuiging wordt verwezenlijkt door het gebruik van afbuigspoelen die uitwendig ronde de hals van de kathodestraalbuis zijn aangebracht. Door een stroom door de afbuigspoelen te sturen ontstaat het magnetisch veld of afbuigveld.

Beschouwen we vier afbuigplaten (Fig. 1.12)

Door een geschikte keuze van de gelijkspanningen over de afbuigplaten kan men de elektronenstraal richten naar elk willekeurig punt van het scherm en daar een lichtstip doen ontstaan. We veronderstellen dat deze gelijkspanningen zo gekozen worden dat de elektronenstraal in het midden van het scherm terecht komt.

Wanneer we een wisselspanning van zeer lage frequentie aan de verticale afbuigplaten aanleggen kan men de lichtstip in zijn opeenvolgende standen volgen:

Vanuit het midden naar boven wanneer de spanning toeneemt, vervolgens terug naar het midden wanneer de spanning terug afneemt en het nulpunt doorloopt, verder naar beneden wanneer de spanningsvorm negatief wordt en dan uiteindelijk terug naar het midden.

De beweging van de lichtstip over het scherm duurt even lang als de periode van de aangelegde wisselspanning. Wanneer de frequentie van de aangelegde wisselspanning groter wordt zal de lichtstip zich zo snel verplaatsen dat wij de opeenvolgende standen niet meer kunnen onderscheiden. We zien dan een verticale lijn. Moest de aangelegde wisselspanning niet sinussoïdaal maar zaagtandvormig zijn dan zien we eveneens een verticale lijn. Indien de frequentie voldoende laag zou zijn dan is het mogelijk om bijvoorbeeld een langzame heenslag en een snellere terugslag te nemen. Dezelfde verschijnselen zullen plaats grijpen wanneer we een spanning op de horizontale afbuigplaten aanbrengen. We bekomen dan een horizontale lijn.

Onderzoeken we nu het geval dat zowel aan de verticale als aan de horizontale afbuigplaten een wisselspanning wordt aangelegd.
Als voorbeeld nemen we op de verticale afbuigplaten een zaagtandspanning met een frequentie van 50Hz, aan de horizontale afbuigplaten wordt een zaagtandspanning aangelegd van 100Hz. We veronderstellen dat de amplitude van beide spanningen dezelfde is. De beide spanningen verlopen volledig positief. Tevens nemen we aan dat de terugslag zeer vlug plaats grijpt waardoor hij praktisch onzichtbaar wordt. (fig. 1.13)

Om de lichtstip in zijn opeenvolgende standen te kunnen volgen beschouwen drie tijden: 0,1,1’,2, en 2’. De tijden voor het omklappen duiden we aan met 1 en 2; onmiddellijk na het omklappen met 1’ en 2’.

De beweging van de lichtstip kan nu als volgt opgebouwd worden:

De beginstand van de lichtstip is links bovenaan het scherm. Op tijdstip 1 heeft de 100Hz zaagtand de maximale waarde bereikt. De lichtstip is dus volledig naar rechts verplaatst. Op hetzelfde ogenblik echter bereikt de 50Hz zaagtand de helft van zijn maximumwaarde. Beide spanningen samen brengen de lichtstip in punt 1. Voor de tijden tussen nul en één kunnen we gemakkelijk aantonen dat de lichtstip zich op de rechte moet bevinden tussen de punten 0 en 1.
Op het ogenblik 1’ valt de 100Hz spanning op nul maar de 50Hz spanning behoudt haar waarde. Dit heeft tot gevolg dat de horizontale afbuiging wegvalt en de verticale afbuiging behouden blijft. Dit levert ons het punt 1’ op het scherm. Op het tijdstip 2 is zowel de horizontale als de verticale afbuiging verdwenen waardoor de lichtstip weer terug keert naar het nul punt.

Gans dit verschijnsel heeft zich afgespeeld in 1/50 van een seconde en herhaalt zich regelmatig. Het oog krijgt voldoende lichtindrukken om de 2 lijnen 0-1 en 1’-2 waar te nemen, maar de terugslag (van 1 naar 1’ en van 2 naar 2’) gebeurt zo vlug dat wij dat niet waarnemen.
Aangezien gans het verschijnsel 1/50 van een seconde duurt, zijn er dus in één seconde 50 dergelijke verschijnselen of rasters. Elk raster bestaat uit twee lijnen. Moesten we een analoog raster opbouwen met als frequenties 50Hz op de verticale platen en 150Hz op de horizontale platen dan zouden wij per seconde 50 rasters bekomen bestaande uit drie lijnen. Verwisselt men de aangelegde spanningen dan worden de lijnen verticaal geschreven.
Uit dit voorbeeld kunnen wij de regels opstellen voor het bekomen van een raster:
De laagste frequentie bepaalt het aantal rasters per seconde.
Het quotiënt van de hoogste en de laagste frequentie bepaalt het aantal lijnen per raster.
De zaagtandspanning met de hoogste frequentie bepaalt de richting van het raster. (horizontale lijnen of verticale lijnen)

Vorming van een geïnterlinieerd raster.


Praktisch geschiedt de aftasting op een speciale wijze: interliniering genoemd.
Het beeld wordt in twee rasters verdeeld: een oneven en een even raster. De elektronenstraal zal eerst het oneven en daarna het even raster schrijven.
Dit wordt toegepast om volgende reden:

Voor een vloeiende beweging van de beelden is de 25 beelden per seconde wel voldoende doch er is nog steeds het hinderlijk flikkeren van de lichtsterkte. Om dat nu tegen te gaan zou men bijvoorbeeld tweemaal zoveel beelden per seconde kunnen weergeven. Dit zou echter een dubbele bandbreedte van alle versterkertrappen in zender en ontvanger vereisen. Economisch gezien is dit niet te verwezenlijken. Men heeft daarom ook hier, evenals bij de film, een methode bedacht om mits behoud van dezelfde bandbreedte toch een flikkerfrequentie van 50Hz te bekomen.

Het aftastmechanisme moet nu tweemaal het gehele beeld veld aftasten (éénmaal voor de oneven lijnen en éénmaal voor de even lijnen) vooraleer een beeld volledig is afgetast. Schematisch kunnen wij een dergelijke beweging als volgt voorstellen. (fig. 1.14)

Bij de oneven lijnen begint de aftasting in de linkerbovenhoek en eindigt onderaan in het midden van het scherm. Dan springt de elektronenstraal terug naar het midden bovenaan, de elektronenstraal begint de tweede beeldhelft te schrijven. (even lijnen) De elektronenstraal eindigt in de rechterbenedenhoek. Op dit ogenblik krijgt de terugslaglijn een zodanige helling dat de elektronenstraal juist weer bij het begin van de eerste oneven lijn uitkomt.
De oneven lijnen en de even lijnen vormen ieder een raster. Ieder raster bestaat uit het halve aantal beeldlijnen. Hieruit blijkt dat iedere beeldhelft uit een zeker aantal lijnen plus een halve lijn bestaat, zodat bij interliniering een volledig beeld altijd uit een oneven aantal lijnen is opgebouwd.
Onderzoeken wij nu hoe de afbuigspanningen voor interliniering eruit zien.
Veronderstellen wij een zaagtandspanning van 50Hz op de verticale afbuigplaten en van 125Hz op de horizontale afbuigplaten. (fig. 1.15)

Volgens de regels die wij in voorgaande paragraaf hebben opgesteld weten wij dat:

»   er 50 rasters per seconde zullen geschreven worden.

»   het aantal lijnen per raster gelijk is aan 2.5

»   het raster horizontaal zal geschreven worden.

We merken echter op dat twee opeenvolgende rasters door elkaar getekend zijn zodat de lijnen juist tussen elkaar invallen. We bekomen dus twee rasters wanneer het quotiënt van de beide frequenties eindigt op ½.
We zouden ook drie, vier enz. rasters kunnen bekomen op voorwaarde dat het quotiënt van beide frequenties eindigt met de breuk 1/3, ¼ enz.
In ons TV systeem hebben we twee rasters met in totaal 625 lijnen.

Opmerkingen:

  1. de geïnterlinieerde aftasting moet toegepast worden zowel in de zender als in de ontvanger.
  2. alle TV systemen passen geïnterlinieerde aftasting toe bestaande uit twee rasters. Een groter aantal rasters is praktisch niet uitvoerbaar.
  3. in de veronderstelling dat het mogelijk is zou men elk beeld bestaande uit halve aantal lijnen als een normaal beeld zien. Door het feit van het halve aantal lijnen zou het beeld minder details bevatten. Het zou daarenboven flikkeren omdat er slechts 25 even of oneven rasters per seconde zijn. Een dergelijk beeld noemt men een half beeld. Wanneer de lijnen geïnterlinieerd zijn is het precies alsof een beeld met 625 opeenvolgende lijnen wordt afgetast. We bekomen echter het voordeel dat er 50 halve beelden per seconde geschreven worden.
  4. de fijnheid in de structuur van een beeld en voornamelijk de hoeveelheid details in verticale richting wordt bepaald door het lijnenaantal. Het aantal lijnen in de verschillende TV standaarden zijn:
    1. Europa CCIR         625
    2. Engeland               405
    3. Frankrijk              819
    4. USA                     525

De bepaling van het aantal lijnen volgt uit de overweging dat de scherpte van een beeld niet groter behoeft te zijn dan die waarmede door ons oog van op een zekere afstand wordt gezien.


Berekenen van de afbuigfrequenties.
In alle systemen is de verticale afbuigfrequentie (soms ook rasterfrequentie of beeldfrequentie genoemd) gelijk aan de netfrequentie. (Europa 50Hz, Amerika 60Hz)
Uit de formule:

 

 
Waaruit:

 

Uitwerking van deze formule voor de verschillende standaarden levert ons:

»  Engeland      10.125Hz

»   USA            15.750Hz

»   Europa        15.625Hz

»   Frankrijk    20.475Hz

Opmerking:

De horizontale afbuigfrequentie wordt ook de lijnfrequentie genoemd.


Begin pagina

Technische artikels

Updated: 21/06/2012 ON1BEW ©